1944 – 1951 Westernieland en Workum

Kievitseieren zoeken zonder er ooit een te vinden. De gelukkige en zorgeloze jaren

Op de eerste warme dag van het jaar, een dag die zich in het geheugen grift, slaat Freek de Jonge memory lane in, een reis die ons voert van noord naar zuid naar west, van provinciaal dorp naar stad naar randstedelijk dorp, van kind naar jongen naar man.

Vanuit woonplaats Muiderberg koerst zijn Mercedes rond tien uur richting het noorden, over de A6 en de A7. Bij Follega zegt De Jonge: ‘Altijd even denken aan Tiemen Groen’. Bij Nij Beets zegt hij: ‘Altijd even denken aan Jeen van den Berg’. Hij heeft ze beiden de hand geschud, de beroemde wielrenner en de beroemde schaatser. Natuurlijk heeft hij hun handen geschud. Wier handen zou Freek de Jonge in Nederland niet hebben geschud? En toch went het nooit, zegt hij. Helden, geschapen in een tijd dat ze nog geen vedettes heetten, die zich aan hem voorstellen.

‘Never a dull moment met mij’, had Freek de Jonge gezegd, ergens ter hoogte van Urk, en zo zal het deze dag ook zijn. Aan het eind van de ochtend worden we te Haren als geëerde gasten ontvangen door het bestuur van de eerbiedwaardige voetbalvereniging Be Quick 1887, deze ochtend in vergadering bijeen in de kantine, met koffie in plastic bekertjes. De vergadering wordt meteen stilgelegd als Freek de Jonge zich vertoont, om hem in te wijden in de geheimen van Be Quick.

Na de eerste tussenstop worden we in de keuken van zeehondencrèche Pieterburen genood, waar Lenie ’t Hart een middagboterham serveert. Als ze zich bij Freek de Jonge beklaagt dat niemand aardig tegen haar doet, zegt hij gekscherend: ‘Alsof je zelf zo aardig bent’.

Aan het eind van de dag arriveren we in het Friese Workum, waar we nog net de kerk van zijn vader kunnen bezichtigen, voordat de hervormde gemeente voor het avondgebed bijeen komt. Op het kerkplein voert een zonderlinge vrouw een absurdistische actie, met het behoud van een boom als inzet. Anderen zouden met een boog om haar heen lopen, Freek de Jonge niet. Op ontspannen toon zegt hij tegen de vrouw: ‘Vroeger werden heksen als jij op de brandstapel gegooid’. Even is ze van haar stuk, dan lacht de vrouw en geeft hem gelijk. Freek de Jonge is nog altijd de lachspiegel van Nederland, in elk geval voor zijn generatiegenoten.

Het is fascinerend om mee te maken wat er gebeurt zodra Freek uit zijn auto stapt. Op de Westerse Drift in Haren stoppen fietsers meteen met trappen, wandelaars met lopen en honden met blaffen. De straat bevriest.

Weinig Nederlanders zullen op het breukvlak van de 20ste en 21ste eeuw bekender zijn geweest dan hij. De voornaam volstaat. Op de Westerse Drift roept een man tegen zijn vrouw: ‘Kijk! Dat is Freek’. Ze hoeft niet eens te kijken om te weten wie hij bedoelt.

Freek de Jonge draagt vandaag een zwarte broek, een blauw colbert en een bontgekleurd overhemd.

Hier, aan deze brede laan met voorname herenhuizen, woonden zijn grootouders aan moeders kant. Hij stelt vast dat de hoekwoning, twee onder één kap, kleiner is dan ze in zijn herinnering was. Dat zegt vooral iets over de herinnering, want als domineeskind was Freek ruime huisvesting gewend.

Grootvader Frederik Jan Georg was een notabel in Groningen, directeur van confectiefabriek Reefort v/h Gebr. Furda, en vóór de Tweede Wereldoorlog wethouder van onderwijs namens de CHU. Hij overleed in 1953 aan longkanker. Freek was toen acht jaar en zijn ouders vonden hem te jong voor de begrafenis. Zelf vond Freek de Jonge zich helemaal niet te jong. Hij was een nieuwsgierig ventje dat graag verkeerde in de wereld van volwassenen. Op die begrafenis zouden ongetwijfeld allemaal hoogwaardigheidsbekleders komen en als hij ergens gek op was, dan waren het hoogwaardigheidsbekleders.

Grootvader was er ook een geweest, een man die er toe deed. Maar nu we voor diens oude huis staan, is daarvan in de herinnering weinig meer over dan de elektrische broodrooster. ‘Ze waren volgens mij een van de eersten die zo’n apparaat hadden in Nederland en de geur van dat daar geroosterde brood is me altijd bijgebleven.’

Memory lane begint aan het Paterswoldse Meer met zijn sjieke huizen van Engelse allure. Zijn moeder was er dol op. ‘Een van de weinige dingen waarin ik haar gevolgd ben.’ Dat zal verderop op deze route langs het geheugen een veelzeggende opmerking blijken te zijn.

In Paterswolde houden we eerst halt aan de Boterdijk, bij het huis waar hij wel eens logeerde bij oom Frans. Ook in Paterswolde, aan de rand van het meer, bevond zich vroeger het Familiehotel. Hier kwam de nv Reefort in jaarvergadering bijeen. Freeks vader fungeerde als president-commissaris, de beide broers van zijn moeder waren inmiddels directeur. Gezien het belang van die bijeenkomsten en de naam van het hotel heeft Freek lang in de veronderstelling geleefd dat het hotel familiebezit was. We rijden er naar toe en stellen vast dat het Familiehotel zijn mooie naam heeft verkwanseld aan een internationale keten. Nederland globaliseert.

Later zal Freek de Jonge zeggen dat hij behoort tot de gelukkige generatie. Hij en zijn generatiegenoten hebben een klein land groot zien worden. Geboren in 1944 en opgevoed met de oorlog als afschrikwekkend referentiekader. Hij beleefde als klein kind de optimistische jaren van de wederopbouw. Zag als puber de welvaart om zich heen grijpen. Was student in het Amsterdam van de jaren zestig, waar de verbeelding aan de macht meende te komen. Zag de welvaart nog verder om zich heen grijpen, waarna het leven voor linksekerkgangers zoals hij wat minder gelukkig werd.

In samenwerking met Bram Vermeulen vertolkte Freek de opstandige gevoelens van baby­boomers en werd hij in die periode voor gelijkgestemden een referentiekader. Verknoopte daarna als solo-artiest zijn eigen leven met de actualiteit. Maatschappelijke erupties plaatste hij in perspectief door ze onder te dompelen in een bad van persoonlijke twijfels. Hij kwam er zodoende achter dat het vrije woord niet alleen een recht is, maar ook een verantwoordelijkheid. Maar altijd was er vrede en niets onmogelijk. De levensles van de gelukkige generatie: ‘Je weet wat de prijs van vrijheid is en je weet dat welvaart niet vanzelf spreekt’.

Frederik Jan Georg de Jonge werd geboren in Westernieland, helemaal in de kop van Groningen. Voordat we zijn geboortehuis betreden, begint Freek in de auto te vertellen over zijn geschiedenis met Oosterland. Daar, in dat dorp op Schouwen-Duiveland, kwam Het Woord tot het geslacht De Jonge. Zijn grootvader was rechtstreeks van de lagere school aan het werk gegaan bij een boer. Rond de vorige eeuwwisseling, veertien jaar oud, kreeg opa tijdens het hoeden van de koeien een roeping. ‘Grassprietje in zijn mond, de zon die misschien iets te fel scheen, en opeens die ingeving dat hij zijn leven in dienst moest stellen van de Heer.’

Voor een evangelische organisatie ging opa Willem Govert de Jonge langs de deuren in Noord-Brabant omdat de Bijbel onder katholieken was voorbehouden aan de pastoor. ‘De protestanten dachten dat je die Brabanders persoonlijk aan een bijbel moest helpen. Dan zouden ze vanzelf wel tot het inzicht komen dat ze weg moesten bij de paus en de pastoor.’

Op 7 januari 1915 was hij pastoraal aan de slag in de Bredase Koepelgevangenis toen zijn oudste zoon werd geboren. Andries was voorbestemd om theologie te studeren en dat zou hij twintig jaar later inderdaad gaan doen, helemaal aan de andere kant van Nederland, in Groningen.

Volgens Freek de Jonge loopt er een rechtstreekse lijn van opa naar kleinzoon. ‘Mijn grootvader, met dat diepgewortelde geloof, ontwikkelde zich tot onbevangen preker. Mijn vader, met zijn academische graad, plaatste de eerste kanttekeningen en relativeringen bij dat geloof. En voor mij was het dus in de volgende fase logisch om dat geloof te ontkennen, maar wel de traditie van het gesproken woord voort te zetten.’

Andries de Jonge groeide op in Terwolde, een dorp ten noordwesten van Deventer. Grootvader preekte op zondag en doordeweeks bezocht hij zieken en behoeftigen thuis. Voor dat laatste kreeg hij een traktementje. Vijf kinderen werden binnen acht jaar in dat gezin geboren en armoede was troef. Grootmoeder was 42 jaar oud toen de laatste ter wereld kwam. ‘Mijn grootvader deed alles in huis. Zij zat alleen maar in een stoel, helemaal uitgewoond.’

Zijn vader ging doordeweeks in Deventer naar de middelbare school en verliet op zondag het ouderlijk huis in dezelfde richting om naar de kerk te gaan. Maar Andries de Jonge hield halt bij het voetbalveld van Go Ahead, onder meer om Leo Halle te zien keepen. Als ze hem thuis vroegen naar de preek verzon hij wat. Dat ging goed totdat grootvader de betreffende dominee een keer tegenkwam. ‘Voor mijn vader was dat preken verzinnen ook een soort training.’

Zo rechtlijnig als grootvader De Jonge moet zijn geweest, zo genuanceerd en begripvol was vader. Freek bracht veel tijd met hem door. Hij vergezelde zijn vader in de auto op weg naar de kerken in de omgeving, waar diensten moesten worden geleid, en hij werd verliefd op diens stem. Toch weet Freek niet veel van zijn vader. ‘Niet wat hem echt bezig hield.’ Als er in de auto werd gesproken, ging het over sport. ‘Een slordige man was het, slordig op zichzelf. Op z’n 28ste was hij al zijn tanden al kwijt. Dat is wonderlijk, want er kwam bij hem ook wel een zekere ijdelheid bij. Dan is het toch een kleine moeite om je tanden regelmatig te poetsen.’

In Doetinchem, waar Andries de Jonge naar een kostschool werd gestuurd, moet zich iets met een meisje hebben afgespeeld, maar het fijne daarvan is Freek evenmin te weten gekomen. Nadat hij met moeite het noodzakelijke gymnasiumdiploma had gehaald, vertrok zijn vader naar Groningen. De ongebondenheid van het studentenleven in het Groninger corps, inclusief de kennismaking met alcohol, moet hij als een enorme bevrijding hebben ervaren.

Freeks ouders leerden elkaar kennen op een studentenfeestje, de Tweede Wereldoorlog stond op het punt van uitbreken. Hoewel ze behoorde tot de bovenlaag van Groningen, had de opleiding van zijn moeder zich beperkt tot de huishoudschool. Haar broers, oom Frans en oom Jan, hadden voorrang bij de studie. Volgens haar tweede zoon is ze haar hele leven gebukt gegaan onder een groot minderwaardigheidscomplex. Als de echtgenote van de dominee had het leven nog enig cachet, maar toen dat na zijn dood niet meer kon, viel de bodem onder haar bestaan weg. ‘Nooit de aanvechting gehad zichzelf verder te ontwikkelen. Wonderlijk is dat.’ Moeder en zoon zijn nooit dicht tot elkaar gekomen. Haar hang naar status was hem te kleinburgerlijk. Ondanks hun gebrekkige contact en diens vroege dood is Freek de Jonge de zoon van zijn vader.

Hij denkt niet dat het tussen zijn ouders liefde op het eerste gezicht was. ‘Vanwege dat kunstgebit moest je wel twee keer kijken, wilde je die man nemen. Ik denk dat hij wel een aantrekkelijke hulpeloosheid uitstraalde. Zo is Hella ook op mij gevallen, in feite net zo’n raadsel.’

Manny Furda woonde aanvankelijk met haar ouders aan de Hoger der Aa, in een grachtenpand in het centrum van Groningen. Haar vader deed eerst ‘iets vakbondsachtigs met ambtenaren’ en ging later de politiek in namens de CHU, een van de conservatieve voorlopers van het CDA. Freek: ‘In mijn onnozelheid heb ik de eerste keer dat ik mocht stemmen CHU gekozen.’

Vlak voor de oorlog begon grootvader zijn fabriek voor jongens- en herenkleding. Hij noemde zijn bedrijf Reefort. De eerste lettergreep ontleende hij aan de achternaam van zijn vrouw: Reneman. De tweede lettergreep lag verscholen in zijn eigen achternaam: Furda. Het logo was een hert dat over de kanteel van een torentje sprong. Freek kon het beeldmerk terugvinden aan de binnenkant van zijn colbert. Hij kwam graag in de fabriek om langs de meisjes van het naaiatelier te lopen, als derde in een generatie van hoogwaardigheidsbekleders.

Na de bevrijding werd het bedrijf uitgebreid met een dependance in Reusel, een Brabants dorpje vlak voor de grens met België, waar de arbeidskrachten goedkoop waren. In de zomers ging Freek wel eens logeren in Reusel, bij oom Jan die er de leiding had. Dan reed hij op de fiets naar de grensovergang om een tijdlang met een mengeling van verwondering en verlangen naar een leeg buitenland te turen.

‘Drie keer per week reed de heer Borgman van de ene naar de andere vestiging in een personenwagen met aanhanger. Ik kan me nog goed herinneren dat het bericht kwam dat hij verongelukt was doordat hij in slaap gevallen was. Dat was een grote slag voor de firma.’

Reefort telde C&A, Peek & Cloppenburg en Gerzon onder zijn klanten. De zaken gingen dus goed, totdat de confectie elders tegen een veel lagere prijs kon worden vervaardigd. Begin jaren zeventig ging Reefort failliet.

In februari 2009 verzorgde Freek de Jonge aan de universiteit van Nijmegen de Frans Kellendonk-lezing. Daarin herinnerde hij aan de gang die zijn vader als pasbenoemde predikant maakte door de hervormde gemeente van Westernieland om bij de lidmaten boete te doen voor voorechtelijke gemeenschap. Een jaar nadat Andries de Jonge zijn studie had voltooid, trouwde hij met Harmanna Martha Furda. Nog voordat er negen maanden waren verstreken, werd Willem Govert de Jonge geboren. Uit de lezing: ‘Hoe hij aanklopte op de achterdeur van de schamele arbeidersstulp. De verbaasde blik van de landarbeider. Het hakkelende verhaal van de dominee. De grijns vol begrip. De opluchting dat het eruit was. En het besef dat, voor hij goed en wel begonnen was, zijn geloofwaardigheid al vrijwel nihil was.’

Over kaarsrechte wegen, die desondanks in staat zijn de navigator in verwarring te brengen, zijn we tot de kop van Groningen doorgedrongen. In dit vroege voorjaar heeft het vlakke land iets onstuimigs, maar nog altijd is het goed voorstelbaar als verstild sneeuwlandschap. De kerktorens reiken hoog. ‘Heel erg Scandinavisch, heel erg Bergman’, zegt Freek de Jonge. Zijn vader verzamelde als jongeman fietsend door Nederland ansichtkaarten van kerken. ‘Exterieur én interieur.’

We bellen aan bij het huis waar hij ter wereld kwam. Twee meisjes doen open. Je ziet ze even perplex zijn. Terwijl zij op zoek gaan naar de heer des huizes mogen wij naar binnen.

De strakke indeling van het huis zou goed passen in een film van Ingmar Bergman, vooral met de keurig omkaderde doorkijkjes op het omringende grasland. Maar de felle kleuren en het knutselmeubilair doen modern leven vermoeden. Als de meisjes onverrichter zake zijn teruggekeerd, opent Freek met hun toestemming de deur naar wat destijds zijn geboortekamer was. Er ligt iemand in bed, vermoedelijk de heer des huizes.

Op 30 augustus 1944 is het gebeurd. Zes dagen later zou Dolle Dinsdag worden, de dag waarop Noord-Nederland meende dat de bevrijding aanstaande was. Het was mooi weer, de kinderwagen stond buiten met daar overheen de Nederlandse driekleur. Maar de buurvrouw kwam waarschuwen dat de Duitse bezetter nog niet wilde wijken. Moeder maande vader: ‘Verzet jij de kinderwagen even’. ‘Zo werd verzet het eerste woord dat ik in mijn leven hoorde’, concludeerde Freek in een conference.

De oorlog was in dit deel van Nederland niet zo allesbepalend als in de Randstad. Voedsel was in voldoende mate aanwezig en het preken ging in betrekkelijke vrijheid. Een jonge Westernielander, Dirk Eliza Wieringa, heeft zijn verzet tegen de Duitsers met de dood moeten bekopen. Vader De Jonge leidde zijn begrafenis.

Met het rondbrengen van krantjes leverde Andries de Jonge een bijdrage aan de illegaliteit. Verder ging zijn obstructie niet. ‘Ik denk dat mijn moeder doodsbang was, met die broers van haar.’

In de Kellendonk-lezing vertelde Freek de Jonge over Jan en Frans Furda: ‘Twee van mijn ooms waren fout, maar dat is nooit aanleiding geweest voor een rondje langs de lidmaten. Zelfs de eigen kinderen hoefden dat niet te weten. En als ik niet met een joodse vrouw getrouwd was, zou ik er ook helemaal niet nieuwsgierig naar zijn gebleven.’
Ik vraag hoe fout zijn ooms waren en hij antwoordt: ‘Goed fout’.

Nog niet zo lang geleden stuitte Freek de Jonge tijdens navorsing op internet op een veroordeling, uitgesproken tegen de echtgenote van oom Jan voor een naoorlogs tribunaal. Ze zou als leidster van een nationaal-socialistische jeugdbeweging naar Berlijn zijn vertrokken. Oom Frans schreef antisemitische gedichten in De Gil, een propagandistische uitgave van de bezetter.

Hun misstappen zijn na de oorlog door de familie altijd met de mantel der liefde bedekt. De beide ooms hebben enige tijd gevangen gezeten in kamp Westerbork, maar ze waren al vrij snel weer op vrije voeten. Hun bijdrage aan de wederopbouw had een hogere prioriteit dan vergelding.

Binnen het gezin is de collaboratie nooit aan de orde gekomen en dat heeft Freek altijd dwars gezeten. Het vertrouwen waarin hij dacht te zijn opgegroeid, is er in hoge mate door beschaamd. ‘De echte prak is dus nooit op tafel gekomen. Je vraagt er als kind natuurlijk niet om, maar mij boeit dat toevallig wel. Zeker als je later via je vrouw terechtkomt in een gezin aan de andere kant van het verhaal, waar dat vertrouwen juist volledig ontbrak.’

De ontsporing is vermoedelijk een kwestie van verkeerde vrienden en vriendinnen geweest. ‘Oom Jan stond in het begin van de oorlog nog op het punt om in te schepen naar Engeland. Even later liep hij rond in een zwart uniform.’

Ook zijn vader flirtte vóór de oorlog met de NSB, maar dat lag volgens hem in de lijn van de aanhang die Pim Fortuyn en Geert Wilders in de 21ste eeuw zouden verzamelen. ‘Opgekropte woede tegen het establishment.’

Maar net in die periode kwam Andries de Jonge onder invloed te staan van Gerardus van der Leeuw, hoogleraar theologie aan de universiteit van Groningen. Daarmee belandde hij aan de andere kant van het politieke spectrum. Vervuld van het verheffingsideaal en de naoorlogse doorbraakgedachte zou Van der Leeuw in de zomer van 1945 aantreden als minister van onderwijs in het kabinet-Schermerhorn.

Op vader De Jonge maakten vooral diens religieuze opvattingen indruk. Na bestudering van andere godsdiensten was Van der Leeuw tot de conclusie gekomen dat de protestantse kerk de eredienst en de liturgie verwaarloosde. Alle aandacht ging uit naar Het Woord en dat ging ten koste van de rituelen.

In de plattelandsgemeenschap van Westernieland kon Andries de Jonge die ideeën niet ten uitvoer brengen. Maar toen er in 1946 vanuit Workum een beroep op hem werd gedaan om voorganger te worden in de Sint Gertrudiskerk zag hij opeens mogelijkheden om, naar de ideeën van Van der Leeuw, kunst en religie te verbinden.

Workum leek in alle opzichten een vooruitgang, een grotere en wereldser gemeente. ‘Mijn ouders waren in Workum heel erg op hun plek.’ Met de notaris, de huisarts en de burgemeester vormden ze een hechte club van de gebruikelijke hoogwaardigheidsbekleders in het provinciale Nederland van toen.

Maar van de liturgische vernieuwingen die dominee De Jonge voor ogen stonden moesten ze in Workum weinig hebben. De preekstoel die zijn centrale plaats kwijtraakte, de avondmaaltafel en het doopvont permanent aanwezig; het was allemaal van een bedenkelijke nieuwlichterij. Dominee verstuurde ook brieven naar jongens die in Nederlands-Indië onze belangen gingen verdedigen. Hierin stelde hij de vraag of ze dat wel in overeenstemming konden brengen met hun geweten. ‘Dat werd hem enorm kwalijk genomen vanuit de kerk.’

We rijden langs het Pieterburenwad en de befaamde zeehondencrèche naar het westen. De navigator dirigeert ons voorbij Zoutkamp. Over de A7 gaat het langs Drachten, Heerenveen, Joure en Sneek naar Workum.

Het gezin De Jonge bestond in 1946 uit vier leden. In 1949 en in 1951 werden daaraan nog twee dochters toegevoegd. Hun rol is in Freeks belevingswereld minimaal geweest. ‘Mijn oudste zus was vijf jaar jonger. Daar had ik niks mee. Maar tegen die broer keek ik op. Ik was zijn brave soldaat.’

Twee jaar na hun vertrek uit Westernieland, in 1948, was er nog de geboorte van een tweeling. Twee jongens waren het. Ze overleden kort na de geboorte, omdat de resusfactor in hun bloed anders was dan die van hun moeder, een probleem dat niet tijdig was onderkend. Hoewel het ongetwijfeld een wissel trok op het gezinsleven kan Freek de Jonge er zich weinig van herinneren. ‘Het was net zoiets als fout zijn in de oorlog, het was geen zaak die je op tafel legde.’ Voor een vader, hij spreekt uit de eigen ervaring van ruim dertig jaar later, is zo’n verlies moeilijk te bevatten. ‘Je hebt nog niet echt een band met de kinderen.’

Op hun begrafenis preekte zijn vader uit het boek Job, over de rijke man wiens geloof door God op de proef wordt gesteld. Ondanks alles behoudt Job zijn geloof. ‘Mijn vader kon niet begrijpen waarom God hem dit had aangedaan. En hij was, net als Job, op zoek naar de oerkracht om dat geloof te kunnen behouden.’

We naderen Workum vanuit het oosten, de rooms-katholieke Sint Werenfriduskerk springt het eerst in het oog. ‘Daar ging altijd een zekere dreiging van uit.’ Workum moest nog een toeristische trekpleister worden toen de familie De Jonge er neerstreek. Aardewerk en visserij waren meteen na de oorlog de bronnen van inkomsten. Aan de Noard is het Jopie Huisman Museum gevestigd. Onze komst is telefonisch al gemeld. Er wacht een in bruikleen gegeven schilderij op vervoer naar Muiderberg. Tegenover het museum ligt de Tillefonne, die de stad met het platteland verbindt. Aan het eind van de steeg zegt Freek, uitkijkend over de Friese weiden: ‘Ik ben het feestvarken van het bestaan’.

Achter ons torent de Sint Gertrudiskerk boven de daken uit. Het is een pontificaal gebouw, ingeklemd tussen Merk, Skil en Pilesteechje. In omvang moet de kerk voor dominee De Jonge een promotie zijn geweest, alsof hij van De Lange Leegte was getransfereerd naar de Arena. Ging er van de roomse kerk voor protestants Workum een bepaalde dreiging uit, de hervormde kerk was als een eeuwig baken. ‘Zo’n kerk die je bestaansrecht bevestigt.’

Vóór ons, voorbij het bruggetje over de Droege Dolte, strekt het buitengebied van Workum zich uit: weidelandschap zover als het oog reikt. Hier gingen broer Goof en hij vroeger kievitseieren zoeken, zonder er ooit een te vinden. Het waren de gelukkige en zorgeloze jaren.

In eerste instantie werd het gezin ondergebracht in de oude pastorie op het Sud, schuin tegenover de kerk. Later kwam de nieuwe en grotere behuizing aan de Alderwei, met achter de pastorie een braakliggend terrein waar de twee broers op het betonnen fundament van een schuur het circus naspeelden dat op de Markt zoveel bewondering had geoogst. Het circus was een initiatief geweest van middenstander Jan Sikkes. Wat op de kleine Freek vooral indruk maakte was een paard waarin twee mannen bleken schuil te gaan en dat kon plassen.

Ergens in 1951 ging de Nederlandse vlag uit in de straat die haaks op de Alderwei staat. Een zoon van de bewoners keerde terug van de Koreaanse oorlog. Het moet de eerste keer zijn geweest dat de grote boze wereld infiltreerde in zijn leefomgeving.

We rijden naar It Heidenskip, een buurtschap bij Workum. Samen met zijn vader legde hij deze weg af in de Chevrolet van de plaatselijke garagehouder Sjoerd Bijlsma als er op zondagmiddag in het schilderachtige buurtkerkje gepreekt moest worden. Het gedicht waarin Freek de Jonge zijn herinneringen verwoordde, hangt in een vitrine naast de ingang.

Jongetje op zondagmiddag
In de ban van vaders stem
Dat niets begrijpt, maar heel goed luistert
Of hij zacht klinkt, of met klem
Jongetje op zondagmiddag
Dat niets begrijpt van de Heilige Geest,
Maar weet dat die stem op zijn mooist klinkt
Als vader uit de Bijbel leest.

Op de terugweg passeren we de boerderij van Jelle de Vries, waar hij met Govert ’s zomers logeerde toen ze al naar Zaandam waren verhuisd. Goof werd door de jongens van Jelle de Vries gepest vanwege vermeende verliefdheid op een nichtje van notaris Niemantsverdriet. Boos en verdrietig sleepten ze hun grote koffers door de zinderende hitte naar het station van Workum, zo’n vijf kilometer verderop.

De Blauwe Engel, het treintje naar Stavoren, was net vertrokken. Ze zaten te wachten op het volgende toen notaris Niemantsverdriet zelf met een rood aangelopen hoofd de jongens kwam ophalen. ‘Ze hadden wel in de gaten dat ik de zwakke plek was. Het enige dat ik huilend kon uitbrengen op de vraag wat ik nou wilde, was: Ik doe wat Goof zegt.’ Ze gingen terug naar de boerderij.

We besluiten de dag op het terras van de Herberg van Oom Lammert en Tante Klaasje, pal naast de kerk. Freek de Jonge herinnert zich de uitspanning als hotel-café-restaurant Wijnberg, waar hij tijdens een bruiloft op tienjarige leeftijd zijn eerste optreden verzorgde. Een man, die zich voorstelt als Sjoerd Oosterman, een vroegere klasgenoot van Freek, schuift aan en zegt met een mengeling van oprechte verbazing en gespeelde ironie: ‘Dat jij geen dominee bent geworden.’

[Tekst: Bart Jungmann]