De Tragiek

Beluister hier het gesprek van Freek met Richard van Bilsen (Zwarte Kat) over De Tragiek – 6 mei 2020

‘Dat u zich hier komt laten amuseren, misschien is dat wel de tragiek’, schrijft Freek de Jonge in het programmablad van De Tragiek. Daaronder een foto van een konijn dat een kip berijdt. ‘Een kip, Freaky (!) genaamd, moest proberen een konijn zonder naam tot allerlei kunstjes te verleiden. Maar een konijn kent, zoals u dat weet, maar één kunstje’, zegt De Verteller in de voorstelling.

In De Komiek stelt Freek de Jonge zijn functie als theatermaker en zijn verhouding met zijn publiek aan de orde. In De Tragiek breidt hij zijn zoektocht verder uit.

De Tragiek is geen voorstelling over hem, maar over zijn beleving: de gespannen verhouding tussen de kunstenaar en de maatschappij, de kunstenaar en zijn publiek en de kunstenaar en de privépersoon daarachter.
Wat de eerste wrijving betreft: ‘Wie de wereld wil verbeteren, wordt gekruisigd vroeg of laat.’ En later: ‘Hij moet de wereld een ander aanzien geven, Maar hoe?’ En over zijn relatie tot zijn publiek: ‘Ziet u maar wat u het leukste vindt… Het is tenslotte uw avond… Nog wel!’ En weer later: ‘De mensen lachen overal om. (…) Die zijn een avond uit. Dat praat je ze niet uit hun hoofd.’ Tenslotte over zijn persoonlijke worsteling:

Ik had een bepaald beeld van mezelf, maar als ik dóór wou, moest ik door dat beeld heen, moest ik mijn verworven ego vernietigen. (…) Willen moet je, niet zijn. (…) Dat waar ik hevig naar verlangde, bleek onbereikbaar en naar het bereikbare verlangde ik niet terug. Ik zat op een dood punt. Ik was klaar.

De citaten hierboven komen uit de mond van De Verteller, die letterlijk met verband in de weer is en ook figuurlijk de verbanden legt. En ze worden uitgesproken door de vier karikaturen die de cabaretier ten tonele voert. Hij doet dat in een toneelbeeld dat een snelweg symboliseert. Die loopt schuin op. Er is duidelijk sprake van eenrichtingsverkeer. We houden ons aan de regels en we gaan allemaal in dezelfde richting. En wie dat niet doet… Zie De koe in De Komiek… Spookrijders lopen en brengen gevaar!

De eerste typering is zo’n spookrijder. Hij is De Soebat-aanhanger. ‘Een door een gefingeerde Oosterse religie besprongen type’, stelt Freek de Jonge in het voorwoord van de tekstuitgave van De Tragiek. Maar dus wel iemand die geen genoegen neemt met de onwrikbare standpunten van de massa en die, zoals wie Bhagwan volgt, ruimte vraagt voor nieuwe inzichten. Een wereldverbeteraar dus, maar niet iemand die krampachtig naar de antwoorden zoekt, maar die vragen stelt:

Hopelijk komen er allerlei vragen bij u boven. (…) En we geven geen antwoorden! De antwoorden hebben immers al genoeg stuk gemaakt in het leven. (…) De vraag is genuanceerd, speels, creatief. Het antwoord is bindend, conflictrijk, bot.

Hij kan de kuddegeest niet ontregelen en als hij struikelt over zijn monnikskleed en wordt uitgelachen, trekt hij zijn conclusie en hangt zich op.

Haha, hij valt. Is dat wellicht wat u wilt: mij zien vallen? (…) Maar ik hoef niet meer. Ik heb hier geen boodschap. Geen leedvermaak meer. En geen opluchting nu. Niet van: ‘Zo, dat hebben we gehad, nu iets vrolijkers graag.’ U kunt mij niet meer dwingen. U bent het slachtoffer van uw lot. U sleept mij niet mee in uw ondergang.(…) Ik kan het kennelijk niet duidelijk maken, want bij elke poging verval ik in uw fout. Ik wil niemand overtuigen van mijn gelijk, want ieder voor zich heeft gelijk. Maar het collectief gelijk is dodelijk voor de geest. Ik heb hier niets meer te zoeken.

De tweede karikatuur is De Acteur. Een man van veel ingestudeerde woorden; trots op zijn kennis, maar zonder de verplichting te voelen daar ook verantwoordelijkheid voor te nemen. Hij houdt tenslotte een referaat over zelfmoord, waarna hij zich zal opknopen. Ook dat zonder moraal. Hij doet het als acteur: ‘Ik ben de Messias niet. Ik had al die woorden uit mijn hoofd geleerd. Mijn tekst is op. Ik ga af. In de bus zitten wachten tot ik naar huis mag.’

De derde is Tante Wil. Een vrouw van middelbare leeftijd. Iemand uit ‘het volk’. Zij staat voor degene die het iedereen naar de zin wil maken. Ze twijfelt over de zin van haar bestaan, maar cijfert zichzelf weg. Net als de Soebat-aanhanger weet ze haar publiek moeiteloos te bespelen. In haar geval met een meezinger:

Bep en Teun gaan nu emigreren Canada
moeten daarvoor heel goed Engels leren Canada
dat valt om den donder niet mee
zeggen ze yes dan bedoelen ze nee Canada

Ook zij realiseert zich dat de mensen haar klakkeloos nadoen, maar dat zij niemand echt bereikt. Omdat ze het idee heeft dat ze faalt, pleegt ook zij zelfmoord.

De laatste is Godot, die man op wie wordt gewacht. Hij stelt:

Aan wie moet de kunstenaar zijn kunstje kwijt? De mensen die het aangaat, hebben geen toegang tot kunst. De massa heeft geen smaak voor kunst. De elite weet het altijd beter. Ik heb gespeeld. Dingen waar ik in geloofde. Ik heb geloofd in de dingen die ik gespeeld heb. Woorden, woorden, woorden. Ik dacht: als je nu maar genoeg woorden gebruikt, zit de waarheid er vanzelf tussen. (…) Ik heb nog in de variété gezeten. Alles voor een lach… Ik heb nog een tijd een nummer met een kip en een konijn gehad. Aan wie moet de kunstenaar zijn kunstje kwijt? Ah, daar waren we gebleven.

Wat allen verbindt is de kinderwagen op het podium met daarin het kind als symbool van de onschuld, nog vol verwachting en zonder bagage. Van de Soebat-aanhanger wordt verwacht dat hij het dode kind tot leven kan wekken, de mens weer vrij kan maken. Maar hij ‘is geen gebedsgenezer; hij is een bewustzijnsverruimer’. Als dat vervolgens toch gebeurt, want het kind begint te huilen, negeert de acteur dit wonder. Hij heeft alleen oog voor zichzelf in plaats van zich open te stellen voor het nieuwe. Hij vergiftigt het kind. Ook de vrouw, die het kind aanvankelijk vertroetelt, verliest het uit het oog. Niet uit egoïsme, maar omdat ze het druk heeft met het iedereen naar de zin te maken. Ze doorziet te laat waar het werkelijk om draait. En Godot? Hij zet de kinderwagen vooraan op het toneel en zegt:

Zeg het maar! Zeg maar wat je worden wilt! Wereldveroveraar? (…) Of wil je in de politiek? (…) Zeg het maar! Of wil je misschien gelukkig worden? (…) Als je maar wilt! Als je maar wilt, zit je goed. Willen moet je. Niets zijn… (…) Want zolang je wilt…

Niet alleen de kinderwagen staat symbool voor de onschuld. Godot vertelt ook een verhaal over het terugverlangen naar de verloren onschuld, de naïviteit. In dat verhaal staat een debiel broertje centraal. In De Komiek stond die broer op het toneel, hier wordt er alleen maar over verteld. Het verhaal zal het uitgangspunt vormen voor de film De Illusionist (1983).

Ook nu staat de opvatting centraal dat je uit het systeem moet durven stappen om er afstand van te kunnen nemen. Want dat is zijns inziens de enige manier om bij de kern te komen. De opgevoerde personages in De Tragiek komen allen op een punt waarop ze zich realiseren dat ze bij de kern komen. Ze kijken de zaal in, maar zien dat het publiek slechts vermaakt wil worden en hun groei, hun worsteling niet mee beleeft. Dan wenden ze zich af en nemen afscheid, veelal met een zelfgekozen dood.

De Komiek is een mens; De Tragiek is zijn lot: de zoekende mens in een verwarde wereld. Wie in zijn lot berust, ontwikkelt zich niet. Wie de weg kwijtraakt, pleegt zelfmoord. Wie iets meer van het leven wil doorgronden, zoekt het in het geloof of in Bhagwan of in de kern van zijn kunstenaarschap. Het is De Tragiek van De Komiek.

COULISSEN

‘De Tragiek was een door mij impulsief gekozen titel voor mijn programma na De Komiek. Toch heeft die naam tijdens het spelen wel een betekenis gekregen. Neem je De Komiek als relatie publiek-artiest, dan kijkt de zaal naar De Komiek en wenst te lachen. Bij De Tragiek keren we de relatie om en kijkt de artiest de zaal in en moet wenen. Een kritikus heeft terecht opgemerkt over de tekst van De Komiek dat het geschrevene het gevolg was van het op het toneel uitgesprokene. Bij De Tragiek heb ik de tekst veel meer van tevoren opgeschreven, een ontwikkeling die op den duur wel tot een roman moet leiden.’ (Inleiding tekstuitgave De Tragiek)
In een interview over De Komiek, in de VARAGids, zegt Freek de Jonge eerder dat zijn volgende voorstelling Papier is geduldig gaat heten. En later meldt hij in een radio-interview dat de voorstelling De Tragiek van De Komiek gaat heten. Al met al kun je stellen dat de titel De Tragiek zich natuurlijk aan je opdringt als je een opvolger bedenkt voor De Komiek. De basis voor De Tragiek wordt gelegd tijdens een driemaandelijkse vakantie van het gezin De Jonge in de VS, onmiddellijk na de laatste voorstelling (30 april 1980) van De Komiek. ‘De Komiek heb ik tijdens een weekje vakantie in Frankrijk gemaakt, al babbelend met mijn vrouw. De Tragiek is voor het grootste deel in Amerika ontstaan; bijna volledig uitgeschreven. De Mars werd vrijwel totaal geïmproviseerd.’ (Voorwoord tekstuitgave Stroman en Trawanten, 1985)

Tijdens de Amerika-reis staat vakantie houden voorop. Maar ‘ik heb eens wat gedaan in een Broadway-theatertje dat Call Again heet, waar je zo binnen kunnen lopen zonder auditie te doen. Je blijkt dan die Amerikanen van tevoren te moeten vertellen dat het geestig is wat je gaat doen. Laat je dat achterwege, dan zitten ze echt te kijken van: wat gebeurt hier? Ja, ze zeiden na afloop wel dat ik talent had.’ (VARAGids, september 1980)

‘Ik ben gevraagd om in Rotterdam de Hamlet te komen spelen. (…) Ik doe het niet. Ik hou niet van gebruikte stukken. En het ruikt me te veel naar stuntwerk. Eerst Johnny Kraaijkamp als King Lear en dan Freek als Hamlet. Ik hoef niet zo nodig. Ik kan goed rondkomen met mezelf.’ (de Volkskrant, 17 januari 1981)

Freek de Jonge leest in NRC-Handelsblad een artikel over Jopie Huisman en besluit hem op te zoeken om zijn kunstwerken te zien. Het klikt meteen tussen de twee. Als bij een overval ten huize van Huisman schilderijen schade oplopen, zorgt De Jonge ervoor dat ze kunnen worden gerestaureerd. Zij ontmoeten elkaar sindsdien vaker en de band wordt inniger. Met zijn vele anekdotes inspireert Jopie Huisman Freek de Jonge. Zozeer zelfs dat de figuur na de pauze op hem is geïnspireerd. Kleren uit de voorstelling komen rechtstreeks uit Huismans ‘garderobe’. Freek de Jonge draagt De Tragiek ‘met terugwerkende kracht’ aan Huisman op. ‘Tijdens de scène die Figuur A speelt (…), gooit hij een bundel papier de zaal in en vraagt het publiek er een vraag op te schrijven, een prop van te maken en dan weer terug op het toneel te gooien. (…) Er is geen avond geweest waarbij ik de vragen zelf verzonnen heb. De vragen die er lagen werden gesteld. En wierp men geen proppen dan ging het hele spel over. Deze act berustte op improvisatie en dat is tot het eind zo gebleven.’ (Inleiding tekstuitgave De Tragiek)

In De Komiek vertolkte hij zijn liedjes met een orgeltje dat hij zelf draaide of dat Orlow Seunke bediende. Freek de Jonge: ‘In De Tragiek zette ik mijn eerste schuchtere stap naar een muzikale ondersteuning van het programma op tape, als een soundtrack bij een film.’ (Nawoord Iets rijmt op niets, 1990)

‘Tante Wil heeft nog tot enige feministische stormen in een glas water geleid. Het VARA-damesprogramma Kijk haar had zich de avond voor de voorstelling in Cuyk op het fenomeen pornografie gestort en een van de prentjes die volgens het panel niet door de beugel konden, betrof een op haar rug gelegen vrouw met gespreide benen waartussen een drilboor. (…) Dit ontlokte Tante Wil, een alleenstaande vrouw, die avond te Cuyk de woorden: “Lijkt me heerlijk.” (…) Toen zei iemand: “Grappen over vrouwen zijn niet leuk.” Waarop ik moest antwoorden: “Tenzij ze om te lachen zijn.” Daarmee denkend dat de discussie gesloten was. Echter een paar dagen later bij de voorstelling in Nijmegen stonden er dames met stencils aan de ingang van het theater en vertelden het publiek dat men naar een seksist ging kijken. De discussie die onmiddellijk aan het begin van de voorstelling losbarstte, gaf duidelijk aan hoe kwetsbaar humor is en hoe groot het begrip moet zijn tussen publiek en komiek over waar hij maatschappelijk staat. Want de komiek moet natuurlijk ondanks zijn goede bedoelingen met de wereld ook het gelijkgestemde publiek in verwarring brengen. Dat zat er die avond in Nijmegen niet meer in.’ (Inleiding tekstuitgave De Tragiek)

Als hij in een interview in 1986 aan die avond in Nijmegen terugdenkt, zegt hij: ‘Ik ben nog nooit zo kapot geweest als toen. In het begin ging ik er recht tegenin en probeerde de mij getrouwen vast te houden, maar dat lukte niet. (…) Aan het einde van de avond kreeg ik nog wel applaus, maar ik had niet het gevoel dat ik gewonnen had.’ (HP, 4 oktober 1986)

De kritiek die hij kreeg als presentator van Denkbeeld, een televisieprogramma rond thema’s als spiritualiteit en geloof, sterkte hem in zijn behoefte het opnieuw te hebben over ‘het systeem’ en dat je daaruit moeten durven stappen om er afstand van te kunnen nemen. In De Komiek reageerde hij al op de kritiek die hem ten beurt viel uit het kamp van degenen die hem hielden voor een progressieve cynicus. Maar met het gebed in De Komiek voedde hij de critici opnieuw en deze voorstelling is daar zeker door beïnvloed:
‘Ik heb een mechanisme van: mensen die agressief op dit soort zaken inhakken, die val ik frontaal aan. Ik spring in de bres voor dit soort bewegingen en eenmaal geïnfiltreerd ben ik verschrikkelijk recalcitrant. Want het is natuurlijk helemaal niks. (…)
Ik heb er een gloeiende hekel aan dat mensen dit soort bewegingen op de verkeerde manier bestrijden. Ze bestrijden het vanuit een redenering die ze is opgelegd door het systeem waarin ze leven. En dat systeem is als de dood voor alles wat ANDERS is, dat systeem is vooringenomen, is daarom bikkelhard. Alles wat niet ingebakken zit in een manier van denken wordt omver gehaald. (…)
Er wordt veel over vrije wil gesproken, maar wat doen mensen er nou eigenlijk aan om werkelijk vrij te leven. Een hele brede laag in de samenleving volgt sowieso alleen maar wat voor hen uitgestippeld wordt. Maar ook die groep mensen waarvan je denkt: nou, die hebben in hun leven een positie gecreëerd waarin ze veel meer zouden kunnen doen, die blijken keurig binnen het stramien te blijven. (…)
Waar het mij om gaat: niemand zal ooit in staat zijn om ­iemands persoonlijke geluk in de weg te staan of te bestrijden. Daar is een mens alleen maar zelf toe in staat. Je kunt altijd en onder alle sociale omstandigheden precies het leven leiden dat je wilt en met de mensen om je heen een fantastisch soort van gemeenschap, van solidariteit hebben. Daartegenover staat dat je binnen diezelfde samenleving onder alle omstandigheden ook totaal verloren kunt zijn, absoluut geen uitzicht meer hebt. (…)
De keuze tussen twee dingen, daar gaat het in het leven om. En niet de keuze wel of geen kernbom. Voor mij ligt de uiteindelijke keuze altijd: ben je in staat om je eigen leven voldoende in evenwicht te brengen. En wat zie ik om me heen. Mensen die daarmee bezig zijn worden hard aangepakt als ze bepaalde stappen nemen die in die richting leiden. John Lennon die zich terugtrekt in z’n gezin, Dylan die in Jezus gaat. Die figuren worden door mensen die vinden dat ze HUN bezit zijn, aangepakt. (…)
Ik probeer (in De Tragiek) letterlijk zaken te ontdekken die naar mijn gevoel verdwenen zijn, waar mensen overheen gelopen zijn. En die wil ik met mijn voorstelling trachten te ontschillen: dat schilletje zat om dat gevoel heen en dat schilletje om dat. Alles is bedekt geraakt en werkt niet meer. Je probeert bij de kern te komen. En dat is de ontroering. Ik vind ONTROERING in het theater veel belangrijker dan lachen. Want lachen, ja, dat vergaat. En ontroering hou-je-vast.’ (de Volkskrant, 17 januari 1981)

Vanaf zijn Denkbeeld-presentatie krijgt hij dikwijls het verwijt dat hij ‘in Bhagwan’ is. Later zegt hij hierover: ‘Wat ik er interessant aan vind, is dat het naar mijn idee, utopisch gesproken, aangeeft waar de oplossing zit. Een mens wordt gekweld door zijn “ik”. Nergens anders door. En zodra hij dat “ik” heeft overwonnen, is hij vrij. Ik heb wel eens gesproken met een of andere… tsja, of het nu een goeroe is… maar iemand die tamelijk ver in de leer is. En privé kon ik daar heel goed mee praten. Ontzettend verstandige, wijze man, die ook heel simpele tips geeft waar je bijna direct iets aan hebt. Maar ja, bij al die mensen komt toch ook een bepaalde poespas en kermis kijken.’ (HP, 10 september 1983)

‘Alles wat vastgeroest zit aan oudbakken en onwrikbare normen, schiet ik altijd aan diggelen. Maar mijn vader, die heeft enorm veel invloed op me gehad. Ik heb ook nooit behoefte gehad om wat hij zei en dacht en voelde van me af te trappen. Ik zag dat als heel zuiver. (…) Hij leeft niet meer. Als hij in leven was gebleven, was het allemaal anders gelopen. (…) Dan had ik beslist niet kunnen doen wat ik nu gedaan heb. Ik denk dat je rekening moet houden met dierbare mensen als je dit soort dingen maakt. Zeker met hem. Ik heb het gevoel dat ik hem nooit had kunnen kwetsen. Of ook maar een beetje pijn doen. Als hij er nu nog was, was De Tragiek er niet.’ (de Volkskrant, 17 januari 1981)

‘In De Tragiek strompel je als Tante Wil naar de kinderwagen en je ziet dat het kind dood is.’
Hella: “Dat is een symbool voor wat ons is overkomen.”
Freek staat op, zet een plaat op van Laurie Anderson. Het fascinerende Walking & Falling en zegt: “Voor mij is die kinderwagen… Voor mij wordt daarin de onschuld rondgereden. Mensen kunnen niet meer met iets onschuldigs omgaan. Paradise Lost. Iedere stap die je zet, is bij voorbaat in de verkeerde richting. Toch blijf je lopen. In feite betekent het aanvaarding tot het einde”.’ (Bibeb, Vrij Nederland, 20 april 1985)
Jos Stelling start met een filmbewerking van De Tragiek, wat in 1983 uitmondt in De Illusionist. Freek de Jonge: ‘Het wordt een verfilming van het verhaal zoals ik het op het toneel heb gebracht. Alleen kun je natuurlijk nog veel meer doen in een film. Denk alleen maar aan de verschillende locaties die je kunt gebruiken. (…) Er is een stevig scenario gemaakt op basis van De Tragiek, maar daar drijven we steeds meer vanaf. We bedenken steeds weer iets nieuws en ik merk ook dat een scenario schrijven erg moeilijk is.’ (Veronica Magazine, december 1981)

‘Er komt natuurlijk een moment dat ik nóg minder geïnteresseerd ben wat het publiek ervan vindt. Dat heb ik nu al en dat wordt sterker. Hoewel ik een ongelooflijk publieksdier ben. (…) Ik denk al wel eens: als ik iets vind, wat is dan de noodzaak dat ik dat opschrijf en meedeel. Het maakt de verwarring misschien alleen maar groter, mensen voelen zich genoodzaakt het te interpreteren. Terwijl het voor mij al lang is: ik heb het gedacht en daarmee is het eigenlijk klaar. Zo zie ik duidelijk een bepaalde ontwikkeling. En ik voel ijzersterk aan wanneer het publiek je laat vallen. Nu is het nog zo: ik heb ze helemaal en laat ze alle hoeken van de kamer zien. Maar onherroepelijk voel ik dat er een moment komt dat ik niet zo nodig meer hoef. En dat is dan wederzijds. Dat komt van mij uit en dat komt net zo goed van het publiek uit. (…)
Dat bewustzijn is langzaam gekomen na de breuk met Bram. We zaten helemaal vast en als je daaruit bewust losbreekt, blijkt dat zelfs progressiviteit, het doorbreken van taboes, alleen maar in dienst staat van de maatschappij, van een vastgelegde structuur. (…) Niet van jezelf. Je maakt jezelf kapot door een clown of een Pipo te willen zijn in plaats van gewoon een mens. En dan besef je dat een voorstelling spelen ook betekent dat mensen zich voor je moeten opofferen, zeker hier in m’n gezin. En dat is lang niet altijd leuk. Er moet toch eens een moment komen waarop ik het kan laten. (…)
Jaren ben ik met een progressieve theaterontwikkeling bezig en dat bouw ik zelf op en af. Het persoonlijke is belangrijker dan het maatschappelijke. Wat ik zelf vind en voel, daar gaat het om. De clown is maar een keurslijf. Dat trek je uit.’
(de Volkskrant, 17 januari 1981)

Freek de Jonge speelt De Tragiek tot 6 juni in Theater Carré en sluit de voorstelling daar af van 7 t/m 29 augustus. Al op 7 juni presenteert hij, eveneens vanuit Carré, het eerste van vier achtereenvolgende zondagavondprogramma’s in het kader van het Holland Festival. Het zullen spraakmakende programma’s blijken. De VPRO-televisie zendt ze rechtstreeks uit.
De Komiek speelde een maand in Theater Carré. Met De Tragiek speelt hij er in totaal zes weken: drie in mei-juni en ook nog drie in augustus 1981.
De VARA-radio zendt De Tragiek op 26 augustus 1981 live uit op Radio 2 met in de pauze een interview. De rechtstreekse uitzending wordt al vroeg in de eerste helft verstoord door Gabriël Szmulewicz en Mike von Bibikov. Szmulewicz is de winnaar van cabaretfestival Cameretten in 1971 en een Amsterdams restaurant nabij het Rembrandtplein en De Kleine Komedie draagt zijn naam.
Szmulewicz is door Wim Ibo het grootste talent van zijn generatie genoemd en zelfs de gedoodverfde opvolger van Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld. Aanvankelijk beschouwt het publiek Szmulewicz’ theaterexperimenten als briljant en geniaal, maar de verrassing is er snel af en als hij onder invloed van performer Von Bibikov in de drugsscène belandt, gaat het heel snel bergafwaarts met hem. Schouwburgen boeken hem niet meer en het enige contact dat hij nog heeft met het theater, zijn de hinderlijke interrupties waarmee het duo, stoned op de eerste rij in Theater Carré, voorstellingen verstoort van Toon Hermans en… Freek de Jonge. Die herkent beiden onmiddellijk als ze gaan roepen tijdens de live-uitzending en hij laat hen meteen uit de zaal verwijderen. ‘Suppoosten, eruit met die twee. Aan het gas.’ Hij voegt Szmulewicz nog toe: ‘Wat jij hebt stukgemaakt, jongen, dat maak je van je leven niet meer goed.’

De Edison die hem wordt toegekend voor De Tragiek zal hij weigeren. Een jaar eerder deed hij dat ook voor De Komiek.

KRITIEKEN

‘Het publiek reageert verrukt van masochisme bij de knallende zweepslagen van deze virtuoze publieksdompteur. Het is eerder de tragiek van de komiek, wiens boodschap dreigt te verdrinken in gelach. Om dat te voorkomen gebruikt Freek de Jonge theatrale middelen waarbij meneer Brecht zijn vingers zou aflikken. Hij zet de lachers voor schut, zeker wanneer men als enige in de lach schiet. (…) Waar andere humoristen zich gevleid voelen en zo hun publiek huiselijkerwijze inpakken, legt De Jonge op gezette tijden het mechanisme van humoristische effecten bloot. Dat zou verwaten zijn, als De Jonge niet voortdurend zijn gedrevenheid toonde. Zijn bikkelharde cynisme gebruikt hij om het cynisme van modern publiek te doorbreken. Hij pleit voor een geloof in onschuld, dat zowel hij als het publiek ontberen. (…) Na de pauze (…) vertelt De Jonge met absurde omwegen vol toeval en rampen een verhaal dat neerkomt op het verlangen weer naar onschuld, dit keer belichaamd in een debiel broertje. In De Komiek werd die broer ten tonele gevoerd. Hier bestaat hij alleen in de tekst, zodat nog duidelijker wordt dat het De Jonge niet gaat om een letterlijke gehandicapte maar om een symbool, dat alleen bereikt kan worden door zelf gek te worden. Dit verhaal is het geniaalste dat De Jonge, die toch al uitmunt in literaire absurditeiten, ooit verzonnen heeft. Hij brengt kunst, kolonialisme, essentiële angsten op een verbluffende theatrale manier met elkaar in verband zonder één moment duister te worden. De Tragiek zit propvol betekenissen, die ver uitstijgen boven puur vermaak op zichzelf. De Jonge staat op een hoogtepunt in onze theaterwereld en in zijn eigen kunstenaarschap.’ (Jac Heijer in NRC-Handelsblad, 2 januari 1981)

‘De hypocrisie is goeddeels weggevallen en er is een opzettelijke rauwheid voor in de plaats gekomen die er het tegendeel van is. En voor zover dat tegendeel moeilijker als zodanig is te definiëren, heeft de gestrengheid waarmee Freek de Jonge de wereld en zijn vak tegemoet treedt in niets iets verlossends en voegt eigenlijk aan ieder onderdeel iets toe aan de beklemming van die wereld, die veroordeeld wordt en waarmee tegelijkertijd enorm gesold wordt. Bevrijdend is die humor alleen wanneer het publiek in het oeroude meezingen gejaagd wordt; overigens uiterst verrassend. De afgedane personages die Freek de Jonge heeft verbeeld worden opgehangen, zodat het toneel van De Tragiek aan het einde volhangt met gehangenen. Het is rauw, zoals verscheidene nummers rauw zijn. (…)
Freek de Jonge heeft een flitsende manier van zich uitdrukken, die nu en dan magisch aandoet. Hij werpt daarbij bovendien met een haast onvoorstelbare lenigheid allerlei tussenvoegsels in het rond, relativeert eigen teksten de vernieling in, dempt het vette lachen door er geen tijd voor te geven en kiest nergens het gemak van de ervaren komiek die zelf zijn grappen uitzit, om het publiek iedere laatste mogelijkheid ook nog helemáál te laten begrijpen. Dat maakt zijn tekst ook wel eens onbegrijpelijk, want het volgende ogenblik is er alweer een golf die de vorige overspoelt, zodat het voorkomt dat de ene helft van het publiek nog in een volle lach is over de vorige grap en de andere helft lacht, een volgende clou anticiperend.’
(A. Koolhaas in Vrij Nederland, 18 april 1981)

SPEELDATA

151 voorstellingen tussen 16 oktober 1980 en 29 augustus 1981. Première: 1 januari 1981 in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Dernière: 29 augustus 1981 in Theater Carré.

MUZIEK

Bob Dylan (De wachttoren), Jan de Hont en Freek de Jonge (thema), Clous van Mechelen (Een vrouw alleen).

AANKLEDING

Hella de Jonge, met bijdragen van Gert Brinkers.

PUBLICATIES

Tekst

‘Programma-map’ met single, pen en papier (om vraag op te schrijven) en meezingtekst Bep en Teun gaan emigreren (Canada).

De Tragiek (1981).

Pretparken (1988).

Eerste uitgave in de reeks Budgetpockets van Uitgeverij Budgetboeken. Bestaat uit zeven verhalen uit de programma’s De Tragiek (Pretpark-1), De Mars en De Bedevaart en de boeken Het Damestasje en Zaansch Veem.

Enkele (fragmenten van) conferences zijn opgenomen in de bloemlezingen De Rode Draad (1995) en De Toeschouwer (2006): Getallen kunnen niet liegen, Jongeren en zelfmoord, Pretpark en Wat is de vraag?
Een vrouw alleen en De wachttoren maken deel uit van de liedtekstbloemlezingen Iets rijmt op niets (1990 en 1996) en Leven na de dood (2004). De Wachttoren staat ook afgedrukt in de bundel Wees niet bang (2007).

Geluid

S – De Tragiek Thema-1 (A-kant) en -2 (B-kant) (1980).
Uitgebracht als onderdeel van de ‘programma-map’.

2LP – De Tragiek (1981).

CD – Wat fijn om idioot te zijn (1986).
Verzamel-cd met tien liedjes en conferences uit De Tragiek (De dompteur en Tante Wil van dansles), De Mars, De Mythe, Stroman en Trawanten, Een Verademing en De Bedevaart.

CD – (rigoureus ingekorte registratie van 2LP) (1988).

CD – heruitgave (1992).

Beeld

VHS (1986).

VHS-heruitgave als deel 2 in videoserie in 16 delen (1992).

DVD (met De Komiek) als de eerste van vijf 2dvd’s in cassette onder de titel De Komiek. De grote shows 1980-1995 (2004).

[Tekst: Frank Verhallen uit ‘Kijk! Dat is Freek’]

__________________

De Tragiek

Van oktober 1980 tot augustus 1981 speelde Freek de Jonge De Tragiek. Deze voorstelling kan gezien worden als een vervolg op zijn eerste solovoorstelling, De Komiek (1980). In het voorwoord van de tekstuitgave schrijft De Jonge zelf: ‘De Tragiek was een door mij impulsief gekozen titel voor mijn programma, na De Komiek. Toch heeft die naam tijdens het spelen wel een betekenis gekregen. Neem je De Komiek als een relatie publiek-artiest, dan kijkt de zaal naar de Komiek en wenst te lachen. Bij De Tragiek keren we de relatie om en kijkt de artiest de zaal in en moet wenen.’

In De Tragiek speelt De Jonge in totaal vijf rollen: de Soebat-aanhanger, de Acteur, Tante Wil, Godot en de Verteller, die de verbindende schakel tussen de eerste vier vormt. De voorstelling wordt geopend door de Verteller. Hij begint aan een conference over een dagje uit met de familie naar een pretpark. Deze conference zit vol met altijd leuke grappen over verdwenen neefjes, mislukte artiesten en doodgebloede huwelijken. Wanneer de verteller lekker op dreef is, onderbreekt hij plotseling zijn verhaal. Hij vertelt het publiek dat er iets wonderlijks gebeurd is: ‘Ik hoef opeens niet meer leuk te zijn, lollig te wezen, te voldoen aan een merkwaardig soort consumptiedrift bij een vooruitstrevend publiek. Ik hoef niet meer te scoren bij de young en beautiful people. Ik hoef niet meer iets of iemand te zijn, om de doodeenvoudige reden dat ik ben. Ik ben!’

Terwijl de Verteller aan het publiek duidelijk maakt dat diegene die zijn leven veranderd heeft, vanavond zal komen om ook hun leven te veranderen, trekt hij een oranje kleed over zijn hoofd. De Verteller verandert in de Soebat-aanhanger, een soort van Oosterse wijsgeer.

Wat volgt is een geniaal stuk theater, waarin De Jonge van de ene kant de draak steekt met de Soebat-aanhanger, maar tevens duidelijk maakt dat zijn publiek bij lange na niet zo vooruitstrevend is als men graag zou willen zijn. Dat laatste blijkt uit de momenten dat hij de zaal direct toespreekt. Eerst vraagt de Soebat-aanhanger om met z’n allen een meditatie te doen. Hier geven maar een paar mensen gehoor aan. Vervolgens verwijt hij het publiek dat ze zich wel een stofzuiger laten aansmeren, wanneer men denkt een paar honderd gulden te kunnen besparen, maar dat wanneer ze voor niets hun eigen leven kunnen veranderen, ze niet willen meedoen. De Soebat-aanhanger hekelt de kortzichtigheid van mensen die wel reclame-uitingen als ‘Met Hoppe voel ik me meer mens’ toestaan, maar tegelijkertijd iemand die vertelt dat hij vanuit zijn geloof kan leven, een gevaarlijke zwever vinden.

Wanneer de Soebat-aanhanger zelfmoord heeft gepleegd en aan een touw achter op het toneel hangt, komt de Acteur op. Deze vertelt wat losse grappen zonder samenhang en heeft een leuke slapstick-act met een struisvogel. Bovendien spot hij met de krakers, die volgens hem het meest conservatieve in de mens nastreven: wonen. Wanneer de op hem lijkende pop al aan het touw omlaag komt, terwijl hij nog op het toneel staat, begint hij een conference tegen het idee dat zelfmoord getuigt van een scherp levensinzicht. Uiteindelijk besluit hij dat hij geen theater tot in de dood wil maken. Hij gaat buiten in de bus zitten wachten tot hij naar huis kan.
Dan komt Tante Wil op. Een vrouw van middelbare leeftijd die jaren geleden haar man heeft verloren. Een van haar vaste opmerkingen is: ‘Ja, ik kan de zaak wel aan de gang krijgen.’ En inderdaad, ze krijgt de zaak ook aan de gang. Op een gegeven moment heeft ze de hele zaal aan het zingen. Men zingt uit volle borst de tekst, over Bep en Teun die gaan emigreren, mee, op de melodie van ‘Vrolijk is het zigeunerleven’. Ook aan de gedeelten waar de mannen en vrouwen apart een gedeelte voor hun rekening nemen, wordt volop meegedaan. Het is alsof men op een zeer geslaagd familiefeest is.

Zoals alles bij De Jonge is dit op de eerste plaats erg grappig, maar wie weet dat men eerder een meditatie weigerde, kan zelf wel de conclusie trekken over de vermeende vooruitstrevendheid van het publiek. Al zegt deze conclusie misschien wel meer over het talent van Freek de Jonge dan over de werkelijke aard van zijn publiek, want hij is per slot van rekening degene die de zaal iedere keer weer moeiteloos in die positie weet te manoeuvreren waar hij ze wil hebben.

Tante Wil zingt nog een zeer aangrijpend lied over het feit dat niemand om haar geeft. Wanneer ze, onder de indruk van de stilte die in zaal door dit lied is ontstaan, wil afgaan, loopt ze langs de wieg, die al geruime tijd op het podium stond. Tante Wil wil het kind in de wieg oppakken, maar merkt dat het dood is. Ze besluit zich voor een van achter op het toneel naderende vrachtwagen te gooien.

Na de pauze komt de Verteller terug en zingt een Nederlandse tekst op Bob Dylans All along the watchtower. Daarna komt het laatste personage op dat zichzelf als volgt introduceert: ‘Er wordt op mijn gewacht. Mijn naam is Godot.’ De verwijzing naar het bekende toneelstuk En attendent Godot van Samuel Beckett is duidelijk. Godot vertelt een fascinerend verhaal over de botsende wereldbeelden van een blanke boer en een bosjesman en de desastreuze invloed die dit op hen beide en hun nageslacht heeft. Het verhaal eindigt met de vraag: ‘Aan wie moet de kunstenaar zijn kunstje kwijt?’

Daarna pakt Godot zijn broodtrommeltje en eet een broodje, schilt een appel en spoelt beide weg met koude thee. Ondertussen vertelt hij zijn eigen verhaal, over de ontwikkeling van zijn carrière en over zijn zwakzinnig pleegbroertje. Dit leidt ertoe dat nogal wat eten, in plaats van door zijn keelgat, richting zaal verdwijnt. Op papier is dit verder niet beschrijven, maar wie het gezien heeft, weet hoe hilarisch deze scène is.

Ook Godots eigen verhaal eindigt met de vraag: ‘Aan wie moet de kunstenaar zijn kunstje kwijt?’ Hier aangekomen lijkt hij de draad van het eerste verhaal weer op te pakken, maar al snel vervalt hij in tirade tegen de maatschappij, over het feit dat deze wel toestaat dat je wilt, maar dat je niet mag zijn. Wie wil, blijft discussiëren en consumeren en is geen bedreiging voor de werkgelegenheid; wie is en niet meer hoeft te consumeren, vormt een bedreiging voor de bestaande orde. Godot roept tegen zijn zwakzinnig broertje dat hij eraan komt: ‘Mijn hele leven heb ik je bij je willen zijn… Gewild! Nu ben ik zover.’

Godot is hiermee op eenzelfde punt aangekomen als de Soebat-aanhanger eerder in de voorstelling. ‘Ik ben’ is een mogelijke vertaling van Jahweh, oftewel van God. De naam Godot was daar ook al verwijzing naar. Nu is zowel de Soebat-aanhanger als Godot natuurlijk niet gelijk aan God te stellen, tenminste niet aan het Godsbeeld dat de gemiddelde christen erop nahoudt. Wel lijken ze iets over het leven te willen meedelen. Het publiek (wel of niet gemanipuleerd door De Jonge) wil daar echter niet aan. Het wil vermaakt worden. Vandaar ook dat alle personages, nadat ze de zaal in hebben gekeken, zich van het publiek afwenden, zelfmoord plegen of er vandoor gaan.

Tot slot is het belangrijk om te onthouden dat de conclusie dat het publiek alleen bereid is om aan iets mee te doen zolang het veilig is, zeg maar: zolang het eigen wereldbeeld niet in gevaar komt, wellicht erg zwaar is. Ze is immers vooral door middel van de lach tot stand gekomen. En zo hoort het ook, althans volgens Freek de Jonge: ‘Een programma zonder lach zou verschrikkelijke consequenties hebben. Het is allemaal heel mooi als je een filosofische diepgang wilt bereiken, maar dan zit er tenslotte geen hond meer in de zaal. (…) Een komiek mag wel iets aangeven, maar mag niet iets uitdragen.’

[Tekst: Pascal Klaassen]